Ga naar submenu Ga naar zoekveld

Christian Wiman: ‘Wat is dit voor wereld, waar God zo totaal in verdwenen is?’

De Amerikaanse dichter Christian Wiman schreef het indrukwekkende 'Mijn heldere afgrond'. Het boek is een verkenning van wat religie zou kunnen betekenen als je die niet uitdrukt in traditionele bewoordingen als zonde, genade, verlossing’ zoals Trouw het omschreef. Hieronder een leesfragment.

Deel:

Verneder onze wolven

Er steekt een kreun op, richting kankerafdeling. Er komt een klank aanzetten, zo diep en monotoon dat hij nauwelijks menselijk lijkt, meer een toon zoals de wind ontlokt aan richels van rots en ijs in een wildernis te ver weg om door iemand gehoord te worden.

We horen het, en kijken op, als één man, naar de twee verplegers die haastig iets wegrollen dat zó ineen gekrompen is dat het niet meer dan een kreukel in de deken lijkt, slangen bewegen in en uit zijn ondoorgrondelijkheid, zijn enige levensteken is deze levenloze schreeuw.

De deuren openen zich geluidloos en de wade van smart verdwijnt in de vernietigende helderheid erachter. Dan sluiten de deuren en als één man slaan we onze ogen neer, vermijden elkaars blikken, en wachten.

———-

Het verschrikkelijke – het zou misschien ook het glorieuze kunnen zijn, altijd worden zieken geacht het zo te zien, en zo niet, dan worden ze berispt (carpe klote diem) – het verschrikkelijke aan het ervaren van de onvermijdelijkheid van je vroege dood is hoe het elk afzonderlijk voorval kleurt. Bij een vriend thuis word ik geroerd door de schoonheid en de bokkensprongen van hun dochter van twee – geroerd, en daarna bedroefd om de dochter die D. en ik zouden kunnen hebben, voor wie mijn dood een diep, lichtloos gat zou zijn waar ze de rest van haar leven omheen moest lopen; verdriet de bodem zelf van haar bestaan. Wat is dit voor wereld, waarmee we zo overhoop liggen, deze schoonheid die ons zo verwondt, en waar God zo totaal in verdwenen is?

———-

In, veeleer dan uit: in een korrel grammatica zit een wereld van hoop.

———-

Dat bekeringen dikwijls plaatsgrijpen na of tijdens levenservaringen, in het bijzonder traumatische, wordt soms als argument tegen ze aangevoerd. Degene die lijdt is niet bij vol verstand. Het bewustzijn, dat boven de afgrond van wanhoop en dood wankelt, schrikt terug, en grijpt naar om het even welke simpele notie of samenhang, en daar is hij aan het roepen, de mens, naar God. Het maakt niet uit dat de God die zich op zulke ogenblikken aandient het tegendeel is van simpel, zoals hij oprijst uit wat mensen het liefst zouden ontvluchten: de afgrond, die deel van hem uitmaakt. Het maakt niet uit dat veel mensen hun geloof tijdens traumatische ervaringen eerder verliezen – of wat op geloof leek? – dan vinden. Het terugschrikken voor het leven – dat, hier herinneren gezonde mensen ons altijd fijntjes aan – ‘onlosmakelijk verbonden is met de dood’ – en het vluchten naar God, ze zijn verdacht.

Maar hoe zou het anders moeten gaan? Er is een heuse schok voor nodig om ons iets aan ons werk te laten verwrikken, aan onze verhoudingen, aan ons dagelijks koffiegebruik, mein Gott, om, als we anders in elkaar zitten, iets te veranderen aan onze verslaving aan verandering. Hoe groot moet de urgentie dan wel niet zijn, hoe elementair onze angst, om het hart los te schudden uit zijn routine en zijn ruïne? God verschijnt inderdaad niet aan de profeet Elia in de wervelstorm, en ook niet in de aardbeving, en niet in het vuur dat erop volgt, maar in de ‘stille, zachte stem’ die uit deze ravages opklinkt. Maar de hele woordkeuze in deze passage maakt duidelijk dat de stem, hoeveel machtiger ook, uiteindelijk, dan de ravages die eraan voorafgingen, niet helemaal deel van ze uitmaakte. Die stem was er altijd, en voor iedereen. En voor sommigen van ons is er verschrikking en pijn voor nodig om hem te kunnen horen.


Dichter Christian Wiman (1966) groeide op in een Amerikaans baptistengezin. Hij nam afscheid van het geloof, maar het was de liefde voor zijn vrouw die voor een ommekeer zorgde. Hij begon een nieuwe zoektocht naar God, die intenser wordt als blijkt dat hij op zijn 39e getroffen wordt door een zeldzame vorm van beenmergkanker. Zijn boek Mijn heldere afgrond, overpeinzingen van een moderne gelovige is vertaald in het Nederlands door Willem Jan Otten.

--:--