Ga naar submenu Ga naar zoekveld

Ze willen hetzelfde zijn als de rest (maar dat was nu juist níet de bedoeling)

Deel:

Israël wil een koning. Net als de volken om hen heen. Is de roep om een ‘sterke leider’ van alle tijden? En waarom zien ze God dan over het hoofd?

De theologen uit ons panel – Joost en Anton – lezen 1 Samuel 8, Israël vraagt een koning.

Jou verwerpen ze niet. Ze verwerpen juist mij als hun koning.

Joost:

‘Wij willen een koning!’ schreeuwt het volk. De profeet Samuel schrikt ervan. Had hij als leidsman van het volk zo jammerlijk gefaald? ‘Trek het je niet zo aan!’ geeft God ten antwoord. ‘Zij hebben niet jou verworpen, maar mij. Zij willen niet dat ik koning over hen ben. En eigenlijk is dat al zo vanaf de dag dat ik hen uit Egypte deed optrekken. Zij gingen andere goden dienen. Mij lieten zij vallen, en dat doen zij nu ook met jou. Niettemin: geef ze maar hun zin! En vertel ze maar wat de rechten van de koning zijn.’

Moest hij dit inderdaad zeggen van God?

En Samuel sprak tot het volk. Het zijn weinig geruststellende woorden. ‘De koning zal jullie zonen nemen en hen dienst laten doen bij zijn wagens en paarden. Zij zullen zijn akkers moeten ploegen. Jullie dochters zal hij nemen om zalf te bereiden, om te koken en te bakken. Jullie velden,  wijngaarden en olijftuinen zal hij nemen. De dag zal komen dat je zult jammeren over de koning die jullie hebt verkoren. Maar ik waarschuw jullie alvast: op die dag zal God jullie niet antwoorden.’

Ik heb zo mijn aarzelingen bij deze woorden van Samuel. Moest hij dit inderdaad zeggen van God? Of waren het eerder zijn eigen woorden? Wilde hij, door het koningschap zo negatief af te schilderen, het volk een teleurstelling besparen? En daarmee misschien ook wel zichzelf? Een koning die slechts rechten kent en geen plichten, die niet geeft maar die slechts neemt. Daar zullen de mensen toch wel voor terugdeinzen?

Daar gaat de droom van Samuel

Het volk weigert echter te luisteren. En daar gaat de droom van Samuel. De droom van een land, van een volk, dat anders is. Geheel anders dan alle andere volkeren: omdat zij God als koning beschouwen. Dat zij het aandurven met God, en met alles waar God voor staat. Een wereld waar andere wetten gelden. Ja, wie durft dat aan? Wie geeft daar ruimte voor? Of kiezen we toch liever voor het zekere, en voor een leidsman die ons de weg wijst?

En toen zei Samuel tot de mannen van Israël: ‘Ga heen, een ieder naar zijn stad.’ Samuel heeft tijd nodig. Ook hij heeft nog een weg te gaan. Misschien hoopt hij dat van uitstel afstel komt. Een geruststellend beeld, vind ik. Ook een profeet moet leren, met vallen en opstaan.

Wat maakt Israël tot Israel?

Anton:

Wat maakt een volk tot een ‘volk’? Sommige mensen zullen zeggen dat het spreken van dezelfde taal belangrijk is, evenals het delen van een cultuur en geschiedenis. Maar wat maakt Israël eigenlijk Israël? Die vraag speelt op veel plaatsen in de Bijbel en ook in het boek Samuel. Van cruciaal belang voor het zelfverstaan van Israël is de uittocht uit Egypte. Het volk is niet langer slaaf in Egypte, maar is door God naar het beloofde land gevoerd.

In rabbijnse parabels van rond het begin van onze jaartelling wordt er op gezinspeeld dat er eigenlijk een soort machtswisseling plaatsgevonden heeft. Eerst waren de Israëlieten de slaven van Farao, nu zijn zij de slaven van God. Dat wil zeggen: ze dienen Hem, want Hij is hun Heer. En God dienen is beter dan onderworpen zijn aan enige aardse heerser.

Gered van Farao willen ze opnieuw onder een koning leven

Tegen deze achtergrond kunnen we de opmerking begrijpen in 1 Samuel 8:17 dat het volk ‘slaaf’ zal worden van de nieuwe koning. Hij zal veel van het volk eisen. Méér dan het eerst aan God verschuldigd was. Het ergerlijke aan de hele kwestie is dat het volk zich opnieuw wil onderwerpen aan een aardse heerser. Gered van Farao willen ze nu onder een koning leven.

Maar het was God die het volk gebracht heeft waar het nu is, door het te bevrijden en door oorlog voor het volk te voeren. Tijdens de uittocht belooft God het volk: ‘Mijn engel zal voor u uitgaan en u brengen naar de Amorieten, de Hethieten, de Perizzieten, de Kanaänieten, de Chiwieten en de Jebusieten, en Ik zal hen verdelgen.’

Met aardse koningen ga je er alleen maar op achteruit

God is dus al voor het volk uitgegaan. God heeft tegen al deze volken gestreden om Zijn eigen volk een thuis te geven. En nu zegt datzelfde volk: ‘dan zijn wij gelijk aan alle andere volken’ (1 Sam. 8:20). Dat was nu net niét de bedoeling. Het volk is anders dan alle andere volken, omdat het door God uitgekozen is. De vraag om een koning laat zien dat Israël is vergeten dat het al een Heer hééft.

Met aardse koningen ga je er eigenlijk alleen maar op achteruit. Lees maar de fabel van Jotam (Rechters 9:7-16) die dit prachtig verwoordt. Hier zijn het de bomen die een koning willen. Maar de olijfboom, de vijgenboom en de wijnstok zijn er niet voor te porren. Dus wordt uiteindelijk de weinig nuttige en aangename doornstruik de heerser…


Joost Röselaers is algemeen secretaris van de remonstranten en predikant van Vrijburg in Amsterdam-Zuid.

Anton ten Klooster is priester van het aartsbisdom Utrecht en promoveert op de zaligsprekingen.

Geschreven door

theologenpanel

--:--