Ga naar submenu Ga naar zoekveld

Reinier legt uit waarom God eigenlijk normaler is dan normaal

Deel:

Reinier Sonneveld stoft oude theologische begrippen af en laat ze weer glimmen. Dit keer heeft hij het over  ‘participatie’. Hoe verhoudt God zich tot onze werkelijkheid? Waarin kunnen we God vinden? 

Ik ga een verhaal vertellen dat me de neus uitkomt omdat ik het zo vaak heb verteld – maar dat is precies het punt.

Het begint ermee dat ik midden twintig ben en mezelf niet een gelovige meer kan noemen – wat iets anders is dan jezelf niet-gelovige noemen, zeg ik er dan meestal bij. Maar ik krijg een vriendinnetje en – grmbl – die gelooft wel. Oké-oké, mee naar een kerk dan maar weer eens. Daar wordt een bepaald liedje gezongen, iets over een rose trampled on the ground, dat ik de weken daarna niet uit mijn hoofd krijg, en als ik een tweede keer met haar meega, wordt hetzelfde liedje gezongen en het blijft weer honderden keren die weken daarna oorwurmen.

Ik telefoneer met een vriend, beklaag me hierover, grappend, en voeg eraan toe: ‘Als ik het liedje voor een derde keer tegenkom, dan vind ik het een teken.’ Waarmee ik stiekem refereer aan Gideon: de Bijbel werd dagelijks gelezen bij ons thuis en ik pestte die vriend er een beetje mee, want hij is christen.

Enfin, ik loop de volgende dag met mijn vriendinnetje – tegenwoordig vrouw – over straat en zie een briefje liggen. Nu moet je weten dat ik briefjes verzamel. Ik heb thuis een verzameling van honderden grappige, intieme, schokkende briefjes die in de loop der jaren gewoon op straat liggen. Dus ik raap het briefje op. En daarop staat precies de tekst die ik al weken niet uit mijn hoofd krijg:

afbeelding
afbeelding.

God in de perforaties

Ik heb dit verhaal tientallen keren verteld. Ja, dit is wel érg toevallig, is meestal de reactie. Inderdaad, ik voelde me betrapt, alsof er iemand had meegeluisterd met dat telefoongesprek (thought of me, staat er zelfs letterlijk) en van hogerhand dat briefje zo had gearrangeerd. Ik merk dat veel mensen die het verhaal horen ook in die richting denken. Het voelt in elk geval vergezocht en zelfs wat dwangmatig om God bij dit soort gebeurtenissen principieel buiten de deur te houden.

Toch vertel ik dit verhaal tegenwoordig zelden meer. De kwestie is dat ik er een bepaald godsbeeld mee bevestig dat ik steeds minder vind kloppen. Ik bedoel het godsbeeld dat God vooral in de uitzonderingen woont.

Dat is tegenwoordig het gebruikelijke idee, onder christenen en niet-christenen. We traceren God intuïtief in het bijzondere. God onthult zich in de Bijbel. God doet wonderen. God heeft een speciaal huis, de kerk. God manifesteert zich in ‘bijzondere gaven van de Geest’, zoals tongentaal en profetie. God heeft uitverkoren dienaars, inclusief een eigen volk. God is uniek en anders dan al het andere – hij is de Geheel Andere, de Maximaal Andere.

Op vele vlakken in het christelijke denken doet de gedachte zich voor, in heel andere gedaantes, maar uiteindelijk dezelfde. Er is een soort breed normaal, wat iedereen doet en hoe het altijd gaat, en God ‘perforeert’ dat als het ware en daar is hij dan.

Het hokje van God

Dat leidt tot veel kronkels. De belangrijkste is dat het bijzondere telkens niet zo bijzonder blijkt. Dat briefje kan ik prima ontmythologiseren. Het kwam in elk geval niet letterlijk uit de hemel, wat een journalist er wel eens van gemaakt heeft: anders stond er vast niet die spellingsfout met ‘thrampled’ op, om maar wat te noemen.

En dat geldt voor veel meer. In vele religies kent men zoiets als tongentaal. De revoluties van de Bijbel waren op z’n minst voorbereid in andere culturen – sommige teksten die door God geopenbaard zouden zijn, komen letterlijk voor op oudere spijkerschrifttabletten. Vele mythen vertonen interessante overeenkomsten met Bijbelse verhalen. In alle culturen worden wonderen gerapporteerd – er is vast ook wel een hindoe die een al-te-toevallig briefje heeft gevonden. Overal komen dromen en profetieën voor.

Het bijzondere verdampt en weg is God … Het is de beruchte God-of-the-gaps. God zou dan moeten passen in de ‘gaten’ binnen onze kunde, maar hoe meer de wetenschap ontdekt en de techniek presteert, hoe krapper het hokje voor God wordt.

En zoals ik liet zien, heb ik daar ook aan meegedaan, althans, de God-of-the-gaps bevestigt met dat wonderlijke verhaal van dat briefje. En ik vrees dat ik, door God in het bijzondere op te sluiten, hem kleiner heb doen lijken dan hij is. Want waarom zou God niet in élk briefje zijn dat ik heb gevonden? Waarom niet in elke rose trampled on the ground? Waarom niet in überhaupt elke bloem en elke tekst?

Ik geloof nog steeds in wonderen en al het andere vuurwerk. Maar inmiddels denk ik dat God eerder normaler dan normaal is – hypernormaal.

God die verkorrelt

Wat mij hierin heeft geholpen is het begrip ‘participatie’. Voor zover ik kan nagaan is de eerste denker die hier uitvoerig over heeft nagedacht, Thomas van Aquino (13de eeuw). Het gaat hem om de uiterst brede vraag: wat gebeurt er tussen God en mij? Hoe verhoudt God zich tot deze werkelijkheid?

Daarin zijn twee uitersten denkbaar: er is een enorme kloof tussen ons, dan wel: we vallen vrijwel samen. Deïsme versus pantheïsme.

Het probleem van beide uitersten is dat alle dynamiek weg is. Als er een grote kloof tussen God en ons is, ‘doet’ hij niks met ons en wij niks met hem. Idem als we min of meer samenvallen: dan is in wezen alles hier op aarde een monologue intérieur, goddelijke navelstaarderij, waar je even weinig mee opschiet. Veel godservaringen zijn juist dat we iets met elkaar ‘doen’, dat er interactie is: God lijkt werkelijk op ons te reageren, waar wij weer op reageren, enzovoorts.

Het is voor een theoloog dan zoeken naar woorden die deze ervaringen recht doen, dat is ons vak: logos, woorden, voorstellen voor theos, God. ‘Relatie’ is een aardige, vooral binnen de evangelische beweging populair geworden. ‘Verbond’ is een van de vele termen die de Bijbel voorstelt. In een eerder essay in deze reeks opperde ik ‘dans’.

Een van de bekendste manieren om een tussenpositie te zoeken, kun je vatten met de term ‘interventie’. Deze wereld is dan zelfstandige ‘unit’ met eigen wetmatigheden die los kan functioneren, maar waar God dan zo nu en dan intervenieert: hij doorbreekt de natuurwetten en doet een wonder. Het een soort mengvorm tussen deïsme en pantheïsme, de afwezige en de doordringende God, maar dan wat ‘verkorreld’: meestal niet, maar hier en daar een paar spikkels wel.

Hét probleem wordt dan echter het lijden – en daar wijzen atheïsten gretig op, meestal zelf opgegroeid in een gezin dat zo’n ‘spikkelende’ God veronderstelde. Waarom doet God niet veel vaker zo’n wonder? Wat is de logica achter die paar interventies? Zit daar een patroon achter? En concreet, de vraag die mij veel werd gesteld: ‘Waarom heb ík dan nog nooit zo’n briefje gehad?’

Alles is doortrokken van Gods warmte

‘Participatie’ is de belangrijkste andere manier om de verhouding tussen God en heelal te omschrijven. Deze wereld ‘maakt deel uit’ van God, is het idee, zoals bijvoorbeeld de warmte in een pook ‘meedoet’ aan het vuur – dat nu metafoor is voor God.

afbeelding
afbeelding.

Er is dus een bepaalde overeenkomst tussen God en de rest (in het latijn heet dat de analogia entis, gelijkenis in het zijn), maar beiden vallen allerminst samen. Die pook deelt in de warmte van het vuur, maar in mindere mate en het ís allesbehalve het vuur.

En zo kun je allerlei andere metaforen bedenken, om een beetje de rek van dit begrip te voelen. Een mens ‘participeert’ in de mensheid: ik bén niet iedereen, maar ik maak er wel onderdeel van uit. Een glimlach ‘participeert’ in vriendelijkheid: het valt niet samen, maar hoort er wel bij. Een ding, wat dan ook, ‘participeert’ in dit heelal. Enzovoorts.

Het duurt wel even voordat je hier de reikwijdte van beseft – ik ben er in elk geval nog wel even zoet mee. Maar het meest fascinerende vind ik momenteel dat God plotseling met alles te maken heeft, in wisselende mate, ongetwijfeld, maar toch. In alles kun je iets van hem terugvinden, zoals je in die pook ook overal iets van het vuur kunt terugvinden.

Wolter Huttinga zei het een tijdje geleden op Lazarus lekker scherp: ‘Als God niet in de drol te vinden is die je dagelijks door het riool spoelt, die krioelende bron van geweldige bacteriën, is hij verder ook nergens te vinden.’ Want ook die drol barst van de betekenis, het is zelf vol leven, het is mest voor nieuw leven – en God ís leven. Die drol ‘participeert’ in het leven dat God is, om het theologisch te zeggen.

De normaligheid van het normale

Dit is een totaal andere blik dan de ‘spikkelende God’ die hier en daar intervenieert en steeds meer in zijn hokje wordt geduwd. Dit is niet de God van de uitzonderingen, dit is de God van het normale.

Meer nog, God is in zo’n visie het hypernormale. Hij is normaler dan normaal.

God is in de ervaring van de monotheïstische religies (waaronder ik ook de meer filosofische versies van het hindoeïsme reken) niet een wezen onder de wezens, maar de bron van alle wezens en daarmee wezenlijker dan alle wezens – de ‘wezenlijkheid’ zelve. En alle wezens delen die wezenlijkheid met hem en zijn daarvan afgeleid.  

God is niet een licht onder de lichten, maar de lichtheid van het licht, en al het licht maakt deel uit van zijn lichtheid en komt daaruit voort.

God is niet een bewustzijn onder de bewustzijnen, maar hij is de bron van als het bewuste, de bewustheid zelve, en alle bewijstzijnen delen daarin en stammen van hem af.

En zo door. God is de ‘heid’ van alles. De normaligheid van het normale.

Als je nu weer eens rondloopt

Dus daarom vertel ik zelden nog het verhaal over dat briefje met dat Opwekking-liedje. Het suggereert een God die ergens in moet doordringen, terwijl hij overal al is, hoewel in wisselende mate en nooit volledig. En nu ik dat idee van ‘participatie’ een beetje laat landen, komt er een wonderlijke eenheid in hoe ik de wereld ervaar.

Dat is deels conceptueel. Als deze schepping participeert in God, dan kan ik Jezus zien als de meest diepgaande verbinding – zeg maar het puntje van die pook in het vuur – wat laat zien hoe wij later delen in God. Ik kan deze wereld nu meer als ‘sacrament’ zien, zoals Jezus het ultieme ‘sacrament’ was en nog veel meer in dit leven een heilige moment kan worden.

En vooral, het dagelijkse leven kan een heel natuurlijke vindplaats voor God worden. Als God al iets met een drol te maken heeft, dan toch zeker in alledaagse ontmoetingen, een auto, een woord, een herinnering.

Niet om hem te bewijzen – als God in het normale is, is hij per definitie ook op andere manieren te verklaren. Wetenschap bedrijf je ‘etsi Deus non daretur’, alsof God niet bestaat. Want juist omdat God overal is en alles doortrekt, maakt dat voor je specifieke wetenschappelijke methodiek geen verschil.

In de praktijk betekent het voor mij vooral dat ik bij alles kan zeggen, denken, voelen: daar is God. Natuurlijk vergeet ik het vaak, slaap ik als het ware. Maar de uitnodiging staat er. Ik weet niet wat en hoe precies, maar ergens is er God te vinden, in welke ervaring ik ook opdoe. En ik kan daarbij aansluiten, daarin meebewegen – de meest gebruikte hedendaagse betekenis van ‘participeren’ – Gods ‘medewerker’ worden.

Ik kan niet een idee bedenken dat nóg spannender, verheffender en boven-mezelf-uitstijgender is.

Meer lezen over deze oude begrippen die eigenlijk nog heel actueel zijn? Je vindt ze hier.

Geschreven door

Reinier Sonneveld

--:--