Ga naar submenu Ga naar zoekveld

‘Maria’s lofzang is een krachtige profetische boodschap voor nu’

God is komen wonen te midden van precies díe mensen die de wereld afschrijft. De lofzang van Maria (Magnificat) laat dit treffend zien. Ook nu.

Deel:

Ongebruikelijke geboorteaankondiging

‘Het Magnificat, de lofzang die Maria aanheft nadat zij van Gods engel hoort over haar zwangerschap, is een ongebruikelijke geboorteaankondiging: Uitdagend. Profetisch. Niet sentimenteel’, schrijft Rachel Held Evans op haar blog.

‘We beelden Maria graag af in zachte tinten – haar gewaad schoon, haar haar netjes gekamd haar hoofd bedekt, haar lichaam gebogen in devote overgave – maar deze jonge vrouw was fel, vol kracht, vurig. Op het moment dat ze de gevaarlijke taak aanneemt, (in die tijd was elke geboorte risicovol, en deze in het bijzonder), reciteert ze niet een of andere zegenbede voor moeders, maar spreekt Maria een profetie uit (vanaf Lucas 1:46):

Mijn ziel prijst en looft de Heer, mijn hart juicht om God, mijn redder:
hij heeft oog gehad voor mij, zijn minste dienares.
Alle geslachten zullen mij voortaan gelukkig prijzen,
ja, grote dingen heeft de Machtige voor mij gedaan,
heilig is zijn naam.

Barmhartig is hij, van geslacht op geslacht, voor al wie hem vereert.
Hij toont zijn macht en de kracht van zijn arm
en drijft uiteen wie zich verheven wanen,
heersers stoot hij van hun troon en wie gering is geeft hij aanzien.

Wie honger heeft, overlaadt hij met gaven,
maar rijken stuurt hij weg met lege handen.

Hij trekt zich het lot aan van Israël, zijn dienaar,
zoals hij aan onze voorouders heeft beloofd:
hij herinnert zich zijn barmhartigheid jegens Abraham en zijn nageslacht,
tot in eeuwigheid.’

God heeft een kant gekozen

Volgens Rachel zouden de woorden makkelijk afgezwakt kunnen worden als je ze ze tot algemene, troostvolle woorden maakt. Maar deze Advent voelt de schrijfster zich boos en rusteloos.

‘In deze tijd van het jaar hoor ik Maria’s lofzang uitgeschreeuwd worden, en niet gezongen.

In de zalen van het Amerikaanse parlementsgebouw…
‘Wie honger heeft, overlaadt hij met gaven, maar rijken stuurt hij weg met lege handen.’

In de gangen van het Witte Huis…
‘heersers stoot hij van hun troon en wie gering is geeft hij aanzien.’

In de straten van Charlottesville… waar vorig jaar het bloed vloeide van een vrouw die demonstreerde tegen extreemrechts geweld.
‘Hij toont zijn macht en de kracht van zijn arm en drijft uiteen wie zich verheven wanen.’

Te midden van vrouwen die geweld, aanranding en verkracht overleefden…
‘hij heeft oog gehad voor mij, zijn minste dienares. Alle geslachten zullen mij voortaan gelukkig prijzen.’

Te midden van de armen, de vluchtelingen, de slachtoffers van vuurwapengeweld, en de trouwe dienaren van het Evangelie, die zich, terwijl ze daarvoor een hoge prijs moeten betalen, uitspreken tegen de valse religies van nationalisme en witte supremacy…
‘Barmhartig is hij, van geslacht op geslacht, voor al wie hem vereert.’

Met haar lofzang kondigt Maria meer aan dan alleen een geboorte, ze maakt ook de komst bekend van een nieuw koninkrijk, een koninkrijk dat in schril contrast staat met alle andere koninkrijken – uit het verleden, heden en de toekomst – die juist vertrouwen op geweld en uitbuiting om hun ‘grootsheid’ tot stand te brengen.

Met het Magnificat verklaart Maria dat God inderdaad een kant heeft gekozen. En dat is niet de kant van de machtigen, maar van de nederigen. Het is niet de kant van de rijken, maar van de armen. Het is niet de kant van de bezetter, maar van mensen in de marge. Niet de kant van narcistische heersers, maar van een niet-gehuwd tienermeisje die niet geloofd wordt, aan haar wordt de heilige taak toevertrouwd om God te baren, te zogen, te koesteren.

Dit is de verbluffende claim van de menswording: God is komen wonen te midden van precies die mensen die de wereld afschrijft. En in haar uitdagende gebed benoemt Maria – een jonge vrouw met een donkere huidskleur, een vluchteling, een religieuze minderheid in een bezet land – die werkelijkheid.

‘God is met ons. En als God met ons is, wie zal tegen ons zijn?’

Fijne feestdagen

Ik hoor de laatste tijd veel belijdende christenen opperen dat het oké is wanneer machtige mannen hun toevlucht nemen tot een klein leugentje, een beetje onverdraagzaamheid, misbruik en vrouwenhaat, zolang Amerikanen elkaar maar een ‘vrolijk kerstfeest’ kunnen toewensen, in plaats van ‘fijne feestdagen’. Afgezien van het feit dat het allereerst praktisch niemand in dit land ooit is verboden om ‘vrolijk kerstfeest’ te zeggen, staat een dergelijke opvatting in godslasterlijke tegenspraak met de leer van de menswording die we, juist in deze tijd van het jaar, geacht worden te omarmen.

God hulde zich niet in vlees, zichzelf vernederend tot de geboorte in een stal en de dood aan een kruis, en eet, lacht, huilt en lijdt als een van ons, zodat ik mijn beklag kan doen bij de leiding als een barista bij Starbucks mij ‘fijne feestdagen’ wenst in plaats van een ‘prettige kerst.’ De menswording gaat niet over je wanhopig vastgrijpen aan de zijden draden van macht en privilege. Het gaat niet om het ‘groter en beter’ maken van een officiële feestdag. Het gaat over het overdragen van macht, afzien van privileges, en God vinden in de nietigheid en de kwetsbaarheid van een baby in een moederschoot.

Christelijk land

Beweren dat het jaarlijkse ontsteken van een nationale kerstboom van dit land ‘een christelijk land’ maakt, terwijl de machtigen in het land systematisch armen onderdrukken, vluchtelingen heenzenden, aanzetten tot geweld tegen godsdienstige en etnische minderheden, vrouwen en meisjes lastigvallen en aanranden en hen uitmaken voor leugenaars als ze zich durven uit te spreken, roept, in de woorden van de profeet Amos, Gods walging op.

‘Ik heb een afkeer van jullie feesten, ik wijs ze af,’ zegt God in Amos 5, ‘jullie samenkomsten verdraag ik niet… Bespaar me het geluid van jullie liederen; de klank van jullie harpen wil ik niet horen. Laat liever het recht stromen als water, en de gerechtigheid als een altijd voortvloeiende beek.’

We kunnen niet beweren dat we de heilige familie omarmen, terwijl we gerechtigheid onthouden aan mensen die zich het meest met hen kunnen vereenzelvigen. We kunnen niet spreken over ‘Kerst weer groot maken’ terwijl we liever de kant kiezen van macht en geweld, in plaats van het kwetsbare.

Tijd van wachten

De periode van Advent is bedoeld als tijd van wachten.
In vroegere jaren stak ik kaarsen aan, zong ik ‘O kom, o kom, Immanuël,’ en overdacht ik in stilte de vreugde van de eerste komst van Christus, en de hoop op zijn wederkomst.

Maar dit jaar kan ik niet stil blijven. Dit jaar is het moeilijk om te hopen, moeilijk om te geloven. Dus wacht ik, met de levensangst van de profeten, met de rusteloosheid van de psalmist die het uitroept ‘Hoe lang nog, Heer, zult u mij vergeten, hoe lang nog verbergt u voor mij uw gelaat?’ en met de koppig, onsentimentele hoop van een vrouw die er zo van overtuigd is dat de baby die zij in zich draagt alles zal veranderen dat ze, in de tegenwoordige tijd, verkondigt dat de grote omkeer al is aangebroken.

De machtigen zijn al vernederd.
De kwetsbaren krijgen al aanzien.

Want God is komen wonen te midden van de mensen.
God is onder ons komen wonen.’


Beeld: Geweven tapijt, onbekende maker, Flickr

--:--