Ga naar submenu Ga naar zoekveld

Christian Wiman: ‘Geloven = ragfijn en koppig samenspel van herinnering en hoop, een discipline.’

Dichter/schrijver Christian Wiman onderzoekt in zijn boek 'Radicaal licht' de relatie tussen kunst en geloof. ‘in dit fragment vraagt hij zich af: 'Deze oogwenken van genade en inspiratie, van natuur en kunst – zijn ze genoeg om ons geloof aan op te hangen?’

Deel:

De grote Joodse theoloog Abraham Joshua Heschel heeft geloof eens gedefinieerd als hoofdzakelijk trouw aan een tijd toen we nog geloofden. We herinneren ons deze ogenblikken van verhoogd bewustzijn, deze open plekken in ons leven waar geloof vanzelfsprekend is, waar God zo vanzelf spreekt en alomtegenwoordig is, dat hij geen God genoemd hoeft te worden, en we proberen deze ogenblikken trouw te blijven. Het is een ragfijn en koppig samenspel van herinnering en hoop, een discipline.

Nooit niet mensenwerk

Karl Barth begint zijn massieve Christelijke Dogmatiek met te zeggen dat theologie ‘weet heeft van het intrinsiek volmaakte licht dat alles in een flits openbaart. Maar de theologie kent van dat licht alleen dat wat door het prisma van het bewustzijn valt. En hoe radicaal en existentieel dat ook wordt begrepen, – het is nooit niet mensenwerk.’ Barth vertelt vervolgens hoe beperkt dit mensenwerk is, en hoe ver theologie (en om het even welke andere menselijke onderneming) af staat van goddelijke openbaring. Voor Barth is dat de Schrift en, specifieker, de persoon van Jezus Christus, zoals geopenbaard in de evangeliën.

Er zijn, dat staat buiten kijf, maar weinig moderne dichters die dit onderscheid maken. De inspiratie die zij met een kunstwerk krijgen is een openbaring op z’n Barthiaans (als ze al geloven in dit soort transcendente openbaring), en ze zullen branden in de hel – in de hel van de middelmatigheid, op zijn minst – als ze er niet op vertrouwen. En er meer op vertrouwen dan op wat hen als ‘goddelijke’ inspiratie is geschonken.

Is inspiratie een zegen?

Soms trekt iemand deze notie in twijfel, of vraagt hij of zij zich (hardop) af of alle inspiratie wel automatisch een zegen is. Gerard Manley Hopkins zwoer, zoals bekend, zeven jaar lang de poëzie af, want zij ‘stemde niet overeen met zijn priester-roeping’. Franz Kafka schreef, na een zeldzaam betoverende nacht van geïnspireerd schrijven, de volgende ochtend een brief aan Max Brod:

Schrijven is een heerlijke en wonderlijke beloning, maar waarvoor? Vannacht werd het me duidelijk, zo duidelijk als een leerboek voor kinderen, dat het de beloning is voor het dienen van de duivel.

Dit werpt een wel heel ander licht op ’t aloude poëzie = gebed-argument dat zo geliefd is onder hedendaagse dichters. Iedereen roept dat zijn of haar inspiratie van ‘elders’ komt, en iedereen wil zich verliezen in die onverklaarbare kolken waarin het bestaan wordt ‘wat we willen doorgronden’. Maar hoe moet dit, als we hebben te begrijpen dat er niets is om te begrijpen? Hoe moet het, als er in het hart van de schepping een leegte is, of zelfs alleen maar een kwaadwillende macht?

Begrijp dan toch, het drinkt tot het ziek is,
maar niet tot het genoeg gedronken heeft.

Het kent jou als enige. Het heeft met jou niet het
beste voor.

Toen je moeder na haar ene zwangerschap een
tweeling baarde,
met pijnlijke steken aan elkaar gehecht, was het
gebeente

van een van de twee, begrijp dat toch, de
onlosmakelijke mantel
die onzichtbaar maakt. De mantel die het verminkte

verschafte het macht.

Jaloers probeerde de ene helft natuurlijk

de andere te straffen en te worden.
Begrijp dan toch, wanneer het beest in jou

er weer in slaagt om dat, wat je in je roekeloosheid

gewaagd hebt te maken, te verlammen tot oneindig onaf,

dan smaakt zijn overwinning des te zoeter
als hij rechtschapen klinkt. Het weet dat het jou als
enige

kent. Als enige herinnert het zich
je grootmoederlijk immigrants overstuurse

met hartklappen geplaveide hellend vlak naar het
graf
dat jij van je puberale Amerikaanse voeten hebt
geveegd.

Jouw provinciaalse ik-sta-ver-boven-u, te-veel-
hooi-op-de-vorkse
alles versluierende middelmatigheid. Begrijp dan
toch,

je kunt anderen misleiden maar niet wat je luider
en luider bent gaan noemen: het beest in je zelf.

Begrijp dan toch, de mantel die eenieder verminkte,
verschafte eenieder macht. Begrijp dan toch,

er is in jou een beest dat drinkt tot het ziek is, maar
niet
tot het genoeg gedronken heeft. Begrijp dan toch,

het zal zich bedienen van de conventies van de
zichtbare
wereld teneinde je tong te verstenen. Als enige

kent het jou. Het heeft met jou
niet het beste voor. Aldus enkele instructies voor de
ruziezoeker.

Dit gedicht van Frank Bidart heeft iets biologerends, als van een modern Delphisch orakel. Ik herinner mij dat ik erop stuitte toen ik manuscripten aan het lezen was op een zondagmiddag in de binnenstad van Chicago, in het hoogbouwappartement dat ik kortstondig gehuurd had (ik wist inmiddels zeker dat ik zou vertrekken). Ik onderbrak mijn lectuur om naar buiten te staren, naar het scherpe moderne winterse grote-stadslandschap, dat, zo leek het, zijn demonentanden ontblootte. En ik genoot ervan.

Een waarheid mogen aanschouwen

Toch vraag ik het me af: is dit niet een gedicht waar alleen een kunstenaar iets mee kan? Een bepaald soort kunstenaar, bovendien, niet alleen iemand wiens ‘mantel die hem verminkte hem macht verschafte’ – wat vermoedelijk waar is tot op zekere hoogte voor alle toegewijde kunstenaars –, maar ook één die de waarheid heeft omarmd die hij eigenlijk had moeten weerstaan, of hooguit in het voorbijgaan maar heel even had mogen aanschouwen. Zulke waarheden bestaan.
Simone Weil zegt: ‘De wederzijdse liefde tussen mens en God is lijden,’ en dat is zo’n waarheid. De sleutel tot het leven van oogwenken van inzicht niet laten uitharden tot ‘kennis’. Je moet trouw blijven aan deze oogwenken van waarheid. (Weil is voornemens de gevallen natuur van de realiteit te benadrukken, waar ‘afwezigheid de gedaante is die Gods aanwezigheid op aarde aanneemt’.)

De Schrift vraagt zelf om een dergelijk indirect verstaan. Mij ontroert het moment in Exodus waarop Mozes, nadat hij God gevraagd heeft om zich te laten zien, te horen krijgt dat hij opzij moet gaan staan, zodat hij Gods ‘rug’ kan zien. Het is komisch. Ik stel me voor dat God even heupwiegt, en het is overduidelijk metaforisch bedoeld. Maar het is tevens diepzinnig, het openbaart een waarheid die in deze wereld nooit volledig aan het licht zal komen.


Meer lezen? Je vindt dit gedeelte en meer in Radicaal licht van Christian Wiman, uitgeverij Brandaan, € 19,99

--:--